Overijssel wijst naar landbouw als grootste oorzaak
Kritiek op onderzoek biodiversiteit Overijssel: ‘Gebaseerd op veel aannames’
De onderzoekers stellen in het rapport dat de gemiddelde biodiversiteit in Overijssel vrij stabiel is. Zo zien ze een sterke toename van enkele libellen, maar ook de grauwe gans, krooneend, ijsvogels en watervleermuis. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een sterke afname van de patrijs, scholekster en enkele vlindersoorten. Ook wordt in het rapport gesteld dat het niet goed gaat met de insectenstand.
„Het is heel veel gebaseerd op aannames en inhoud van andere rapporten. Er zijn voor de insecten te weinig gegevens in het onderzoek om conclusies te trekken.”
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat ‘de intensivering van de landbouw een grote rol speelt’ in de achteruitgang van biodiversiteit in Overijssel. ‘De afname van de biodiversiteit is met name zichtbaar in het agrarisch cultuurlandschap. De oorzaken hebben meestal betrekking op vermesting, verzuring, verdroging en versnippering.’
De tekst gaat verder onder de foto.
‘Geen goed beeld’
In het onderzoek – uitgevoerd in opdracht van de Provinciale Staten – wordt gebruik gemaakt van indicatoren, ontwikkeld door het Centraal Bureau voor Statistieken. Deze indicatoren heten Living Planet Index (LPI). Maar, zegt Overijssel, ‘indicatoren geven niet een volledig beeld.’ Voor de LPI-Overijssel is gebruik gemaakt van de aantals- en verspreidingsgegevens van 244 soorten. Maar het gaat alleen om diersoorten met een lange tijdsreeks, wat inhoudt dat ongewervelden (insecten) ontbreken. ‘Daarmee geeft de LPI-Overijssel geen representatief beeld van de ontwikkeling van biodiversiteit.’ De onderzoekers zelf geven dus al aan dat deze LPI geen goed beeld schetst, toch worden deze gegevens gebruikt om een conclusie te trekken.
Het deel van het onderzoek dat ingaat op de insectenstand is gebaseerd op cijfers uit een Duits-Nederlands onderzoek dat is gepubliceerd in vakblad Plos One. Dat onderzoek werd in 2017 bekritiseerd door twee entomologen van Wageningen University & Research, waaronder Kees Booij.
Inmiddels is hij gepensioneerd maar nog steeds actief als ecoloog. Bij het onderzoek dat provincie Overijssel deed naar de stand van zaken van de biodiversiteit plaatst hij ook kanttekeningen. „Het is heel veel gebaseerd op aannames en inhoud van andere rapporten. Er zijn voor de insecten te weinig gegevens in het onderzoek om conclusies te trekken”, aldus Booij.
Afname
‘Voor bepaalde soorten zien we herstel, maar voor ander soorten niet’, zo wordt geconcludeerd in het onderzoek van Overijssel. Booij is niet te spreken over de manier waarop deze conclusie over de insectenstand is getrokken. „Ik vind het vooral geen manier van werken om naar andere rapporten te wijzen”, stelt de wetenschapper. „De gegevens die ze gebruiken zijn wel redelijk duidelijk, maar ze hebben niet gemonitord in de provincie Overijssel zelf. De cijfers die zijn gebruikt, zijn niet zomaar overal te gebruiken. Verwijzen naar rapporten in het buitenland vind ik in dit geval onverantwoord, los van het feit dat ik dat Duits-Nederlandse onderzoek zelf niet goed vindt.”
De tekst gaat verder onder de foto.
Verkeerde conclusie
Overijssel concludeert in haar rapport dat ‘de afname van de biodiversiteit nog niet overal tot staan is gebracht’. Los van het feit dat Booij de onderzoeksmethode niet zo sterk vindt, is het volgens hem wat betreft de insecten een veel te negatieve conclusie. „Zeker zijn er soorten achteruit gegaan, maar het gaat om een lichte afname. Insectenbreed kan je niet zeggen dat het achteruit gaat. Het aantal libellen gaat juist omhoog, dus dan gaat het met de waterkwaliteit goed. Het aantal vlinders gaat wel achteruit, maar dat zijn bepaalde soorten in kwetsbare natuurlanden en sommige graslanden. Het is zorgelijk, maar niet dramatisch.”
Overijssel stelt in het onderzoek juist wel dat het met de insectenstand over het algemeen niet goed gaat: ‘Zowel de totale diversiteit aan soorten als de aantallen binnen populaties en de biomassa van insecten lopen terug.’ De onderzoekers hebben hun conclusies wat betreft de totale insectenpopulatie volledig gebaseerd op het bekritiseerde Duits-Nederlandse onderzoek.
„Zeker zijn er soorten achteruit gegaan, maar het gaat om een lichte afname. Insectenbreed kan je niet zeggen dat het achteruit gaat.”
Toentertijd schreef wetenschapsjournalist Arnout Jaspers kritisch over het onderzoek in een artikel van Vork, een journalistiek magazine dat ingaat op de voedselketen. ‘Om een trend in de tijd te monitoren, had men op een flink aantal locaties, verspreid over Duitsland, elk jaar de vliegende biomassa moeten meten’, schrijft Jaspers. ‘Maar dat is nergens gedaan. Op een groot aantal plekken is maar één keer gemeten, en op sommige locaties twee of drie keer, in 27 jaar tijd. Zo zijn geen harde conclusies over een algemene trend te trekken.’
De tekst gaat verder onder de foto.
Vertaalbaar
Deze Duitse onderzoeksgegevens gebruikt de provincie Overijssel nu wel om conclusies te trekken voor haar eigen gebied. ‘De Duitse resultaten laten zich vertalen naar de Nederlandse situatie: hier zijn vergelijkbare trends waarneembaar. Wij beschikken niet over cijfers die een beeld geven van de situatie in Overijssel, maar wij hebben geen redenen om aan te nemen dat de situatie voor Overijssel afwijkt.’ Dat beaamt woordvoerder Harry te Walvaart in een desgevraagde reactie. „De trendgegevens van de provincie Overijssel (LPI Dagvlinders en LPI Libellen voor Overijssel) ondersteunen het landelijke beeld, deze wijken in algemene zin niet af van de Landelijke LPI’s. Bovendien zijn de habitats waarin is gemonitord en de trends in de verandering van landgebruik vergelijkbaar met de andere provincies. Hierdoor is aannemelijk dat Overijssel met dezelfde problematiek te maken heeft.”
„Er wordt vervolgens wel gewezen naar factoren in de landbouw, beetje tricky vind ik.”
Daar is Kees Booij het echter mee oneens: „De cijfers die zijn gebruikt, zijn niet overal en niet voor alle insectengroepen te gebruiken. In landbouwgebieden is in dat Duits-Nederlandse onderzoek – maar ook in Nederland - bijvoorbeeld nooit gemonitord. Maar er wordt vervolgens wel gewezen naar factoren in de landbouw, beetje tricky vind ik.”
„Het Ministerie van LNV heeft in 2018 door Wageningen Environmental Research (WER) laten controleren of gebruikte methode en de resultaten van de studie betrouwbaar zijn en daarbij ook gekeken naar de representativiteit van dit onderzoek voor Nederland”, aldus de woordvoerder van de provincie Overijssel. „Het WER concludeert hierbij onder andere dat de resultaten van deze studie robuust zijn en dat de onderzochte natuurgebieden in de omgeving van Krefeld (Duitsland) voor een aantal belangrijke kenmerken (habitats/ natuurtypen, hoogteligging en klimaat) vergelijkbaar zijn met de natuurgebieden in Nederland. Het onderzoek is grotendeels uitgevoerd in Nordrijn Westfalen een aan Overijssel grenzende deelstaat. We zien dit onderzoek daarom als de best beschikbare en meest actuele kennis en hebben voor de algemene trends geen reden om aan te nemen dat de situatie voor Overijssel afwijkt.”
De tekst gaat verder onder de foto.
Andere oorzaken
Booij vindt het niet terecht dat er in het Overijsselse onderzoek alleen maar met de vinger naar de landbouw wordt gewezen. „Het is lastige problematiek. Dit soort rapportages vind ik over het algemeen zwak en er wordt heel makkelijk geconcludeerd waar het aan kan liggen.” De woordvoerder van de provincie Overijssel stelt dat er wel degelijk is onderbouwd waarom de landbouw de oorzaak is. „De achteruitgang van insectenpopulaties wordt volgens WER veroorzaakt door een complex van factoren. WER concludeert dat de lange termijn afname van insectenpopulaties in Nederland mogelijk kan worden verklaard door factoren die met ontwikkelingen in de landbouw samenhangen. Dit zijn de intensivering en homogenisering van het agrarisch landgebruik, het gebruik van meer stikstof en fosfaat dan het landbouwkundig systeem kan vasthouden, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (vooral insecticiden) en de versnippering van natuurlijke leefgebieden.”
Maar volgens de gepensioneerde wetenschapper van de WUR, zijn er vele andere oorzaken. „Zeker zijn er soorten achteruit gegaan; maar zeker niet alleen de landbouw speelt een rol. Klimaat speelt ook een grote rol. Het is een niet onderbouwde conclusie dat landbouw meer invloed heeft dan klimaat. Klimaateffecten op insectenpopulaties zijn nauwelijks begrepen. Met name de zachte winters en extreme droogte en warmte kunnen sommige soorten een flinke dauw geven. Ook in dat Duitse onderzoek werd gesuggereerd dat het aan de landbouw lag, wat gretig in de media is overgenomen. Maar ze zeggen zelf ook dat 90 procent van de veranderingen onverklaarbaar is.”
„Niet alleen de landbouw speelt een rol. Klimaat speelt ook een grote rol.”
„Maar er zijn ook veel wetenschappelijke onderzoeken geweest die stellen dat landbouw wel invloed heeft op de insecten- en vogelstand. En het is denk ik ook deels te wijten aan de landbouw.” Maar volgens Booij wordt er te weinig gekeken wat boeren al doen om de biodiversiteit te herstellen. Al kan er volgens Booij nog heel veel verbeterd worden om de bijdrage van de landbouw aan de biodiversiteit te vergroten.
„Als ik het rapport lees en ik kijk naar de grafieken zie ik dat maar een beperkt aantal soorten afgenomen is, maar andere soorten veel toegenomen. Je vraagt je dan ook af wat dit rapport precies bijdraagt, behalve dat er zorgen leven over insecten en vogels en dat dit dan aandacht verdient? Wat er vervolgens moet gebeuren om te herstellen, daar gaan ze niet zo op in. Er wordt een negatief beeld geschetst door de provincie, terwijl er juist veel maatregelen worden genomen. Als boeren een goed verdienmodel hebben om rekening te houden met biodiversiteit, kunnen ze nog veel meer verbeteringen doorvoeren.”