Column: Stikstofdepositie geen bedreiging voor natuur in uiterwaarden
Ruim twee maanden geleden startte ik een onderzoek, omdat ik het vreemd vond dat de uiterwaarden als stikstofgevoelig waren aangemerkt. Het zijn zo’n beetje de vruchtbaarste gronden van Nederland, dus ik vroeg me af of de stikstof die er vanuit de lucht nog extra bijkomt wel een verschil zou maken. Om die vraag te beantwoorden sprak ik met twee onderzoekers: eentje van Wageningen Universiteit die mee had gewerkt aan het vaststellen van de kritische depositiewaarde (KDW) van de Leefgebieden in de uiterwaarden en met een bodemkundige van het NMI.
Verschillende bodemtypen
Het onderzoek startte met het maken van een vergelijking van de bodemkaart met de Leefgebieden. Dat is geen hogere wiskunde en daaruit blijkt al direct dat er voornamelijk drie verschillende bodemsoorten voorkomen van lichte zavel tot lichte klei. Vanuit de landbouwpraktijk is bekend dat de pH (zuurgraad) en het kalkgehalte kunnen verschillen en ook dat de mate van verzuring door stikstof afhangt van hoe zuur de grond is en hoeveel kalk er in zit. Alleen al op basis van deze kennis zou je verwachten dat er meer variatie in de kritische depositiewaarden zou zitten, omdat de bodem verschilt. Voor de Leefgebieden is echter maar één waarde vastgesteld.
Provisorisch
Han van Dobben van Wageningen Universiteit bevestigde mijn analyse als het gaat om die verschillen in de bodem. „Op zware zavel of lichte klei is de buffercapaciteit groter en heeft depositie dus minder of minder snel invloed. Maar het gaat in het natuurbeheer altijd om de variatie. Het zijn juist de meer zandige plekken zoals stroomruggen en oeverwallen, die de rijkste vegetatie hebben. En die verzuren ook weer het snelst.”
Op de vraag waarom daar met het bepalen van de kritische depositiewaarden dan geen rekening mee is gehouden, kwam een opvallend antwoord. „We hadden alleen KDW’s uitgerekend voor vegetatietypen en niet voor dieren van de Leefgebieden. Toen is er een noodoplossing bedacht. Ik vond dat zelf een beetje provisorisch. We berekenden voor elk van de zeven bodemsoorten een gemiddelde KDW op basis van de vegetatietypen. Vervolgens middelden we die KDW’s weer via een nog verdere generalisatie, om zo bij een KDW van een Leefgebied te komen.”
Dus met de kennis dat er verschil zit in de bodem en dus ook verschil in invloed van stikstofdepositie is niets gedaan en het kwam ook nog eens provisorisch tot stand.
Meten is weten
Om mijn hypothese beter te kunnen onderbouwen legde ik dezelfde vraag, of stikstofdepositie tot verandering van de plantensamenstelling kan leiden in de uiterwaarden, neer bij Gerard Ros van het NMI. Hij deelde eigenlijk direct mijn hypothese, maar was wel voorzichtig met harde conclusies trekken. Hij wilde pas publiekelijk uitspraken doen als hij kon beschikken over bodemdata. Terecht natuurlijk, want meten is weten. Daarvoor klopte ik bij Eurofins Agro aan, omdat zij over de grootste databank beschikken van bodemanalyses. Ik moest alleen wel even toestemming regelen in het kader van de AVG van boeren. Ik vond uiteindelijk dertien boeren met grond in de Gelderse uiterwaarden die samen over 202 bodemmonsters beschikten. Deze bodemmonsters overlappen grotendeels met de Leefgebieden.
Kalkrijke grond
De conclusies van Gerard Ros zijn helder. Op 87 procent van de percelen is de pH hoger dan 5,8. Bekalken volgens landbouwkundige maatstaven is pas nodig vanaf een pH van 4,8. Gemiddeld ligt het kalkgehalte op 2 procent met uitschieters naar boven tot 8 procent. Ros: „Op deze percelen wordt normaal geen onderhoudsbekalking geadviseerd. Dus, kijkend naar de zuurtegraad en kalkgehalte, heeft een eventuele verzuring door depositie maar een heel beperkt effect op de botanische samenstelling.”
Stikstof leverend vermogen
Maar er is nog een factor die de soortensamenstelling kan beïnvloeden en dat is het stikstof leverend vermogen van de bodem. In de uiterwaarden is die van nature hoog en dat zou dus een minimale invloed moeten opleveren. Om te achterhalen of dat ook zo was bekeek Ros de onderzoeken die ten grondslag liggen aan het bepalen van de kritische depositiewaarde van de Leefgebieden. Dat leverde in de eerste plaats al de vaststelling op dat de KDW is afgeleid en niet is gebaseerd op onderzoek. Dat brengt een bepaalde mate van onnauwkeurigheid met zich mee.
Geen effect
De tweede conclusie van Ros is eigenlijk nog veel schokkender. In één van de onderzoeken (Beltman) is vastgesteld waar de grens ligt voor stikstof om nog invloed te hebben op de soortensamenstelling van planten. Uit de match met de bodemdata van de 202 bodemmonsters blijkt 93 procent van de bodems meer stikstof te bevatten dan die grens. Met andere woorden, het kleine beetje stikstof uit de lucht heeft op de gronden geen invloed op de natuur.
Bemesting hoort erbij
Nu zijn die percelen in agrarisch gebruik en worden dus ook volgens landbouwpraktijk bemest. Ros concludeert dat zelfs zonder toevoeging van mest het stikstofleverend vermogen van de bodem te hoog is om de plantensamenstelling te laten veranderen. En we weten allemaal dat dat geen natuurlijke situatie is voor de uiterwaarden, want die werden zelfs al voor de Tweede wereldoorlog bemest via begrazing en met stalmest. Dat is de periode waar de ecologen graag naar verwijzen als periode hoe de natuur er uit zou moeten zien.
Stikstof niet beperkend
Het wordt nog opmerkelijker, want in het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de KDW wordt verwezen naar een ander onderzoek (Lamers). Daaruit blijkt dat het stikstofleverend vermogen van de bodem vooral invloed heeft op de soortensamenstelling als de gewasopbrengst onder de 500 gram per vierkante meter blijft. In de Nederlandse uiterwaarden ligt die gemiddeld op 1 kilogram en loopt op tot 8 kilogram. Dat suggereert dat de uiterwaarden rijk zijn aan stikstof en dat de mate van stikstof geen beperkende factor is voor de soortenrijkdom. Met andere woorden: in zo’n situatie heeft het verminderen van stikstofdepositie weinig zin, tenzij er bewust gezocht wordt naar mogelijkheden om het natuurlijke systeem verder te verschralen.
KDW schrappen
Het doel van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn is het beschermen en herstellen van de natuur. Niet het verschralen van een natuurlijk ecosysteem. Het ministerie van LNV en de provincies met uiterwaarden zouden er dus goed aan doen om niet langer kritische depositiewaarden toe te kennen aan Natura 2000-gebieden in de uiterwaarden.