Ecologisch adviesbureau hekelt rammelende rapportages SOVON en WUR
‘Stopzetten jacht op haas en konijn gebaseerd op drijfzand’
De rapportages van SOVON, waarin de SVI voor wilde eend, houtduif en fazant is bepaald, en de WUR waarin hetzelfde is gedaan voor haas en konijn, zijn methodisch aanvechtbaar volgens Eqosens. Niet de omvang van de populaties maar de (natuurlijke) fluctuaties zorgen namelijk voor een ongunstige beoordelingen. Dit zou gelden voor elk van de vijf wildsoorten. Bij haas en konijn nog sterker volgens Eqosens, omdat bij deze diersoorten datasets gebrekkig, onherleidbaar en niet openbaar beschikbaar zijn. Hierdoor zouden de conclusies van beide rapporten niet reproduceerbaar en dus wetenschappelijk ondermaats zijn. ‘Daarnaast hebben de auteurs van beide rapportages er een handje van uitstapjes te maken naar het verre verleden, kennelijk om hun argument van afname kracht bij te zetten. Waarom dit is gedaan, is onduidelijk omdat de Vogel- en Habitatrichtlijn toen nog niet bestonden’, aldus bureau Eqosens.
Gebrekkige methoden en referentiejaren
’De Staat van Instandhouding kan op vele manieren worden bepaald’, legt Eqosens uit. ‘Voor soorten van de wildlijst en veel andere soorten is deze niet voorgeschreven. Dat is anders dan voor soorten van de Europese Habitatrichtlijn. En daar vallen de soorten van de wildlijst niet onder, net zomin als andere vogelsoorten en de meeste zoogdieren die voorkomen in Nederland. Voor haas en konijn wordt door de WUR voor de verspreiding een theoretisch model gebruikt dat niet is getoetst aan de werkelijke geschiktheid en verspreiding. Goede hazengebieden in het veld blijken in dit model soms nauwelijks geschikt en omgekeerd.’
Ook worden volgens Eqosens verschillende referentiejaren gebruikt. ‘Er wordt in de referenties zelfs verwezen naar 1950, toen er nog niet eens sprake was van een Vogel- of Habitatrichtlijn. Het landschap is sindsdien onomkeerbaar veranderd. De omvang van populaties uit deze vervlogen tijden kunnen fysiek niet meer gerealiseerd worden en zijn daarmee als vertrekpunt in de referentie onbruikbaar. De SVI verwordt dan tot een puur theoretisch concept.‘ Het zou volgens het adviesbureau beter zijn om goed onderbouwde referenties te hanteren gebaseerd op de minimale omvang van de populaties, die door overheidsbeleid ook daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd.
Voor soorten die niet onder de habitatrichtlijn vallen is het vanuit ecologisch perspectief meer relevant om de aandacht te richten op de levensvatbare en duurzame instandhouding van populaties van wildsoorten vindt Eqosens. Dat zou om een andere benadering vragen dan het vastpinnen op aantallen van 30 tot 40 jaar geleden. Teruggaan naar 1980 of eerder zou Volgens het adviesbureau dan ook moeten gelden voor andere diersoorten, die zich sindsdien hebben gevestigd of aangepast aan het hedendaagse Nederlandse landschap en in aantallen zijn toegenomen. Voor deze soorten zou dan het huidige beschermingsregime kunnen worden afgeschaald.
Voldoende levensvatbaar
Een ‘gezonde’ populatie is een levensvatbare populatie en die wordt niet bepaald door een periode of fluctuaties in de steekproeven, maar door absolute aantallen, zoals zijdelings ook in de WUR-rapportage wordt aangegeven’, vindt Eqosense. Een populatie van enkele duizenden dieren die met elkaar verbonden zijn is volgens hen dan ook meestal voldoende levensvatbaar en in stand te houden. De vijf wildsoorten zouden hier in zeer ruime mate aan voldoen.
Buiten de onduidelijkheid met datasets en referentiejaren, heeft het ecologisch bureau nog wat andere kritiekpunten. Zo is bijvoorbeeld agrarisch gebied in de telreeksen lange tijd onderbelicht geweest. En juist hier komen wilde eenden, fazanten, houtduiven, konijn en hazen veel voor. Ook op de telmomenten en het aantal telpunten van de verschillende diersoorten valt het nodige aan te merken. Zo valt het telmoment van de doortrekkende houtduiven precies nà het moment dat deze vogels massaal zijn weggetrokken en bleken er in de periode 1980-2006 maar op gemiddeld 400 punten te worden geteld. Bureau Eqosens: ‘En verder blijft het onbegrijpelijk dat vogelaars actieve hazen en konijnen meetellen, terwijl daar geen goede telprotocollen voor bestaan en deze soorten nachtdieren zijn. Dat levert een enorme onderschatting van de aantallen op.’
Geen goede meetnetten
Volgens bureau Eqosens wordt het hoog tijd om te erkennen dat voor haas en konijn geen goede meetnetten zijn voor beleidsdoeleinden en dat de dataverzameling te heterogeen is voor betrouwbare conclusies en niet verifieerbaar. Het telprotocol voor deze diersoorten moet grondig worden herzien en gemoderniseerd met steekproeven met onder meer warmtebeeldcamera’s om betrouwbare data te kunnen verzamelen voor beleidsdoeleinden.
Voor de vijf genoemde diersoorten in de rapportages zouden volgens Eqosens eenduidige en gelijke referentiejaren gebruikt moeten worden waarop de omvang van de populatie wordt geschat. En er dient een helder onderscheid gemaakt te worden tussen de SVI en de methodiek om deze te bepalen. ‘Hanteer voor soorten die niet onder de systematiek van de Habitatrichtlijn vallen een transparante en realistisch methode om de SVI te bepalen’, zo stelt Eqosens. ‘Zo voorkom je dat marktpartijen hier een eigen invulling aan geven. In zowel het rapport van de SOVON als van de WUR worden ook op niet-transparante wijze toekomstverwachtingen voor de vijf wildsoorten geschetst op basis van algemeenheden en zonder enige bewijslast. Dit versterkt de indruk dat andere ‘experts’ ook andere oordelen kunnen geven en tot andere conclusies kunnen komen.’