Column: Nulmetingen voor Natura 2000-gebieden ontbreken
Wopke Hoekstra gaf vanmorgen een interessant interview in het AD. Hij stelde dat het stikstofdoel van zijn coalitie voor 2030 niet meer heilig is. Hij zei het nog wel wat voorzichtig, maar het is de duidelijkste boodschap vanuit een coalitiepartij tot nu toe dat het stikstofbeleid anders vormgegeven moet worden. Hoekstra zei dat het CDA nog steeds streeft naar het doel om in 2030 74 procent van het stikstofgevoelige areaal onder de kritische depositiewaarde te brengen, maar waar dat niet lukt of er meer tijd voor nodig is, dat die tijd genomen kan worden.
Herstart stikstofbeleid
Hoekstra vindt dat er een herstart nodig is. Hij maakt niet helemaal duidelijk hoe dat moet, maar in ieder geval wil hij dat overheden weer met boeren om tafel gaan om samen plannen te maken. Natuurherstel moet, zegt hij daarbij. Ook de ecologische autoriteit moet een grote rol krijgen, want dan kan volgens Hoekstra de kritische depositiewaarde uit de wet. Ik heb geen idee of Hoekstra al weet hoe zo’n autoriteit precies moet gaan functioneren, maar dat daar veel spelers bij nodig zijn en er jaren mee gemoeid zijn voordat het iets oplevert is wel zeker. Daar zijn een aantal oorzaken voor.
Gemodereerde natuurgegevens
Bij veel natuurgebieden ontbreekt het aan goede ecologische data om te volgen wat de ontwikkeling is. Uit de rapportages van Nederland aan Brussel blijkt dat de natuurinformatie die Nederland verstrekt vaak ‘gemodereerd’ te zijn. In het Standaard Gegevens Formulier (SDF) dat Nederland per Natura 2000-gebied invult en update staat daarbij als toelichting dat de informatie deels goed is en voor een ander deel is geëxtrapoleerd, dus ingeschat. We weten dus niet goed welke natuurwaarden er voorkomen in Natura 2000-gebieden. Dat verklaart waarschijnlijk ook waarom het ministerie van LNV regelmatig wijzigingen wil doorvoeren van nieuwe aanwezige waarden of juist afwezige waarden binnen Natura 2000. Van der Wal wil dat dit najaar weer gaan doen, waardoor er in Friesland een stikstofprobleemgebied bij gaat komen.
Referentie vaststellen
Voor Natura 2000-gebieden die op de grens liggen met Duitsland valt op dat de Duitsers de kwaliteit van hun data wel op orde hebben. Waar in Nederland de M is ingevuld van ‘Moderate’, schrijven de Duitsers een G van ‘Good’. Doordat er voor veel Natura 2000-gebieden goede ecologische inventarisaties ontbraken of wellicht nog ontbreken – in de laatste updates van de formulieren staat nog steeds een M - is het ook lastig vast te stellen hoe de natuur zich ontwikkelt. De eerste vraag voor een ecologische autoriteit zou dus moeten zijn wat de referentie is per gebied waar de verzamelde natuurdata mee moet worden vergeleken.
Profieldocumenten nationaal
Het ministerie van LNV gaat waarschijnlijk wijzen naar de profieldocumenten op haar website voor Natura 2000. Daar staat per habitattype aangegeven welke kenmerkende soorten er voor zouden moeten komen, maar dit is op nationale schaal bepaald en niet per gebied. Niet alle kenmerkende soorten komen en kwamen voor in de natuurgebieden waar het habitattype is vastgesteld. Laat staan in gebieden die van landbouw naar natuur zijn omgezet en waarvan de natuurorganisaties en provincies hopen dat daar de gewenste natuur gaat komen.
Wieringen
Uit opgevraagde gespreksverslagen tussen de provincie Noord-Holland en Staatsbosbeheer blijkt hierover een discussie te lopen. De provincie Noord-Holland keek in 2019 in de Nationale Databank Flora en Fauna naar de kenmerkende soorten van een habitattype dat in Wieringen voorkomt. Staatsbosbeheer stelt dat die soorten gebaseerd zijn op gebieden in Oost-Nederland. Wat Staatsbosbeheer dan ook probeert in Wieringen, sommige soorten zullen daar nooit gaan voorkomen.
Wieringen staat niet op zich. Een ecoloog van Natuurmonumenten waar ik drie jaar geleden mee door het Wooldse Veen bij Winterswijk wandelde vertelde hetzelfde. Hij hield wel vast aan die lijst van het ministerie, maar wilde er een paar soorten uitstrepen, maar ook dan is de vraag of de doelen wel haalbaar zijn.
Eenzelfde soort discussie had ik met Staatsbosbeheer op de Veluwe. Ik vroeg voor heide wat de referentie was waarmee de ontwikkeling in de natuur werd vergeleken. Staatsbosbeheer kon het antwoord niet geven en verwees me naar de provincie. Dat is zorgelijk, want als een natuurorganisatie niet goed weet wat het doel is, is ook lastig vast te stellen of het goed gaat of dat er een tandje bij moet in het beheer.
Vegetatiekarteringen
Naast discussie over de vraag wanneer de natuur een goede kwaliteit heeft is een tweede zorgpunt hoe we in Nederland de ontwikkeling van de natuurkwaliteit volgen. Op dit moment is er vaak maar één goed uitgevoerde vegetatiekartering per Natura 2000-gebied beschikbaar. Provincies verplichten natuurorganisaties om eens in de twaalf jaar zo’n uitgebreide kartering te maken en eens in de zes jaar een telling voor flora, libellen en broedvogels. Voor kleine natuurgebieden geeft dat om de zes jaar een redelijk goed inzicht, maar voor grote natuurgebieden niet. De tellingen en karteringen vinden namelijk niet altijd op dezelfde plekken plaats, waardoor de data lastig is te vergelijken.
Het interval tussen de uitgebreidere vegetatiekarteringen kan ook nog langer duren, zoals op de Veluwe, waar de provincie Gelderland door de decentralisatie van het natuurbeleid van Rijk naar provincies een nieuwe planning opstelde en er nu 14 jaar tussen zit. Van de grotere Natura 2000-gebieden weten we daarom niet goed hoe de natuur zich ontwikkelt en dus ook niet of het nu stabiel is, of sinds de aanwijzing – want dat is het ijkpunt – achteruit is gegaan. Zo’n ecologische autoriteit zal zich ergens op moeten baseren en het is onmogelijk om een blik met ecologen open te trekken om nu overal van die karteringen uit te voeren. Die mensen zijn er gewoon niet, want het vereist specifieke kennis.
Meer biodiversiteit
Maar ook in kleine natuurgebieden leven er vragen over hoe de natuur zich ontwikkelt. Uit opgevraagde data uit de Nationale Databank Flora en Fauna over het Wooldse Veen bij Winterswijk blijkt bijvoorbeeld dat het aantal soorten dat er voorkomt toeneemt. In 2007 191 soorten, in 2014 271 soorten en in 2019 419 soorten. Goed nieuws zou je zeggen, maar de ecoloog die ik er drie jaar geleden sprak zegt dat het met sommige specifieke soorten voor de habitattypen die ervoor komen niet goed gaat. Uit de data blijkt dat ook. Lavendelhei en de Hoogglanslibel worden bijvoorbeeld vaker waargenomen, maar Kleine Veenbes bijvoorbeeld minder. Wat is dan goed? En waar wordt het door veroorzaakt? De telling in 2019 in dat gebied vond plaats in een jaar met de hoogste temperaturen ooit gemeten in Nederland en het volgde op een kurkdroog en warm jaar. Kortom, ook als je gegevens hebt is de vraag hoe zo’n ecologische autoriteit er dan naar kijkt en het waardeert. Daar zou je spelregels voor moeten afspreken.
Eerst doelen vaststellen
Dus om terug te komen op de uitspraken van Hoekstra. Ja, het zou goed zijn voor een herstart van het stikstofbeleid en dat het gebaseerd wordt op ecologische gegevens. En hij ziet goed dat daar tijd voor nodig is. Een ecologische autoriteit zal per Natura 2000-gebied, en voor de grote gebieden als de Veluwe per deelgebied, met de natuurorganisaties, waterschappen en boeren om de tafel moeten gaan zitten. Alle data die beschikbaar is over het gebied moet dan op tafel komen, zodat iedereen hetzelfde vertrekpunt heeft. En dan dient eerst bepaald te worden wat precies de natuurdoelen moeten zijn. Dan kweek je vertrouwen. Daarna kan pas gekeken worden in hoeverre die doelen al gehaald zijn. En wat mij betreft kijkt zo’n autoriteit dan eerst naar de beheermaatregelen in de gebieden en dan naar wat er verder nodig is.