Column: Nederland kritischer op natuurkwaliteit
Na vier uur overleg was er afgelopen woensdag een goed gevoel bij de landbouworganisaties die onder leiding van Johan Remkes opnieuw met het kabinet spraken. Veel meer leverde het gesprek niet op, tenzij we het samen aan tafel blijven zitten van Mark Rutte met Mark van de Oever als een hoogtepunt zien. Daar was Rutte eerder vrij duidelijk over geweest. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit een verdienste is van Johan Remkes.
Echte nieuwe toezeggingen kwamen er niet. Rutte en de ministers hebben de kritische depositiewaarde nodig om het huidige vergunningensysteem overeind te kunnen houden. Een alternatief systeem is er niet zomaar. Daar wordt met de oprichting van een ecologische autoriteit wel hard aan gewerkt. Als ik Remkes zou mogen adviseren, zou ik in zijn advies opnemen dat de kritische depositiewaarde in bijvoorbeeld 2025 uit de wet geschrapt wordt. Dan ontstaat er vanzelf druk om voor die tijd een juridisch alternatief te hebben.
Objectieve natuurmeetlat
Eén van de speerpunten voor die ecologische autoriteit dient dan te zijn om eerst een goede basis te leggen per Natura 2000-gebied. En helder te zijn over de natuurdoelen. Natuurdoelen die haalbaar zijn bedoel ik dan en niet doelen met een enorme ambitie die de Europese Commissie via de habitatrichtlijn niet vraagt. En het zou ook erg bevorderlijk zijn voor het draagvlak dat er objectieve meetlatten komen om vast te stellen wanneer een natuurdoel gehaald is. Anders blijft een minister als Van der Wal maar roepen samen met veel ecologen dat het erg slecht gaat met de natuur in Nederland.
Meer beduidende habitatten
Een objectief instrumentarium is ook meer dan nodig, zo blijkt uit onderzoek van Agrio. Wij vergeleken van acht grensoverschrijdende Natura 2000-gebieden hoe Nederland aan de ene kant en Duitsland en België aan de andere kant over precies hetzelfde gebied rapporteerde aan Brussel. Iedere lidstaat is dat verplicht om te doen per Natura 2000-gebied. Wat blijkt? De habitattypen op het Nederlandse grondgebied krijgen veel vaker de slechtste status ‘beduidend’ dan de habitattypen in dezelfde gebieden aan de andere kant van de grens. In de vijf gebieden op de grens met Duitsland krijgt 72 procent van de habitattypen aan de Nederlandse kant die status, terwijl dat aan de Duitse kant slechts 35 procent is. De verschillen in de drie natuurgebieden op de grens met België zijn nog groter. Aan de Nederlandse kant krijgt 64 procent de kwalificatie beduidend en in België 29 procent.
Representativiteit
Als je dieper op die beoordeling inzoomt, blijkt het verschil vooral veroorzaakt te worden door de representativiteit van het habitattype. Dus hoe goed de natuurkwaliteit is ten opzichte van het ideaalbeeld. Waarom dat zo is weet het ministerie van LNV niet, die verantwoordelijk is voor het invullen, omdat er geen contact is met Duitsland en België over het invullen van de rapportages. Het ministerie denkt dat er in onze buurlanden of een ander ideaaltype is vastgelegd, want dat is nationale uitwerking, of dat er in de natuurgebieden anders gekeken wordt.
Factoren van invloed
Uit de vergelijking komen ook opvallende verschillen als het gaat om de factoren die de natuurgebieden beïnvloeden, zoals diffuse grondwaterverontreiniging door land- en bosbouwactiviteiten of vermesting vanuit natuurlijke oorsprong. Deze factoren kunnen positief of negatief zijn voor de natuur. Zet je alles in een tabelletje onder elkaar dan blijkt Nederland aan Brussel alleen factoren op te geven die een bedreiging zijn. Duitsland doet dat ook met uitzondering van het Aamsveen en Wooldse veen, waar hydrologische herstelmaatregelen zijn getroffen en daar verwacht Duitsland positieve ontwikkelingen van voor de natuur. Nederland blijkbaar niet, terwijl deze veengebieden in een kommetje liggen en één hydrologisch geheel vormen.
Herkomst factoren
Maar het meest opvallende hierbij is de herkomst van de factoren die een ongunstige invloed hebben op de instandhouding en het beheer. Iedere lidstaat geeft daarbij aan of zo’n ongunstige factor van binnen het natuurgebied komt, van buiten of van zowel binnen als buiten het gebied. Duitsland ziet 81 procent van alle bedreigingen vanuit het natuurgebied zelf komen. Dat zijn bedreigingen die samenhangen met het natuurbeheer. De Nederlandse overheid ziet dat slechts voor 32 procent, terwijl het om hetzelfde natuurgebied gaat.
In de drie gebieden op de grens met België zijn de verschillen kleiner. Nederland ziet voor deze gebieden 46 procent van de bedreigingen van binnen het natuurgebied komen, terwijl België dat in 65 procent van de bedreigingen doet. Wat in de Belgische formulieren wel opvalt, is het grote aantal positieve factoren die de natuurkwaliteit en het natuurbeheer beïnvloeden.
Rooskleuriger
Als je alles zo op een rij zet, geeft het de indruk dat de Nederlandse overheid kritischer is als het gaat om de beoordeling van de natuurkwaliteit dan Duitsland en België. Ecologen in onze buurlanden kijken blijkbaar door een andere bril naar hetzelfde en zien het rooskleuriger, terwijl bijvoorbeeld stikstofdepositie even groot is. Dit zou de provincies en het ministerie van LNV ook aan het nadenken moeten zetten. En lijkt me ook een vraagstuk voor die ecologische autoriteit. Daarbij ligt er nu een sleutelpositie bij de provincies, want deze rapportages worden binnenkort opnieuw naar Brussel gestuurd. Het ministerie laat weten dat de meeste rapportages aan Brussel dateren uit 2014 en dat er nu voorbereidingen worden getroffen richting provincies om ze opnieuw in te vullen.