Waarom verschilt beoordeling in grensoverschrijdende natuurgebieden?
Vee & Gewas vergeleek de Standaard Data Formulieren van acht grensoverschrijdende Natura 2000-gebieden, om er achter te komen of Nederland kritischer kijkt naar de natuurkwaliteit dan België en Duitsland. In deze formulieren staat informatie over de kwaliteit van de natuurgebieden en welke dreigingsfactoren er zijn. Vijf van die gebieden liggen in Overijssel en Gelderland. In bijvoorbeeld het Aamsveen blijkt 90 procent van de voorkomende habitattypen de slechtste beoordeling ‘beduidend’ te krijgen. Aan de Duitse kant geldt dat slechts voor 22 procent van de habitattypen. Wat verder opvalt is dat Duitsland alleen negatieve factoren van invloed benoemt op de natuur die allemaal van binnen de natuurgebieden komen. Voor het Nederlandse oppervlak van dezelfde gebieden komen de bedreigingen meer van buiten de gebieden. De redactie van Vee & Gewas legde daarom een aantal vragen voor aan de provincies Overijssel en Gelderland, om te achterhalen hoe dit kan.
Is de provincie bekend met het invullen van deze formulieren en heeft het daar betrokkenheid bij?
Overijssel: „Ja, maar we zijn hier nauwelijks bij betrokken. Dit is een taak en verantwoordelijkheid van LNV. Het gaat over gegevens die Nederland aan de EU moet opleveren. LNV is daar procesmatig en methodisch verantwoordelijk voor. Zij hebben dat inhoudelijk en methodisch weer deels uitbesteed aan onderzoeksinstituten. Provincies zijn daar niet of nauwelijks bij betrokken (geweest).
Het is belangrijk om te benadrukken dat de gegevens uit de zogenaamde SDF’s niet bedoeld en geschikt zijn om te natuurkwaliteit te beoordelen. De invulling van de SDF’s is afdoende voor het doel dat ze dienen: een inschatting geven van het belang van het gebied voor de aanwezige waarden. Een SDF is daarnaast ook niet geschikt om de voortgang bij te houden. De informatie is daarvoor te globaal en wordt daarvoor door de Europese Commissie (EC) dan ook niet gebruikt. Wel bruikbaar hiervoor zijn de zesjaarlijkse rapportages van de Europese Lidstaten aan de EC over de zogeheten “staat van instandhouding” van soorten (Annex II, IV en V) en habitattypen (Annex I) van de Habitatrichtlijn.
Gelderland: „Ja wij zijn bekend en betrokken. Eerste invulling is gebeurd door LNV. Periodiek levert de provincie informatie aan voor een update aan het Ministerie van LNV. De afgelopen jaren heeft dit betrekking gehad op oppervlakte van habitattypen en drukfactoren. Het is aan LNV om deze in de Europese database te verwerken.”
Weet de provincie dat de formulieren voor de Europese Commissie up to date gehouden moet worden?
Overijssel: „De provincie weet dat de inhoud regelmatig een up-date krijgt, maar LNV is procesverantwoordelijk en regelt het op dit gebied.”
Gelderland: „Ja, daartoe leveren informatie aan op het moment dat we nieuwe gegevens beschikbaar hebben. Een volgend logisch moment is als we een nieuwe habitattypenkaart hebben en als we nieuwe beheerplannen hebben.”
Is er de afgelopen jaren op provinciaal ambtelijk of politiek niveau overleg geweest met Duitsland over de kwaliteit en de bedreigingen van de grensoverschrijdende natuurgebieden?
Overijssel: „Ja, bijvoorbeeld over herstelmaatregelen zoals hydrologische ingrepen met een grensoverschrijdend karakter.”
Gelderland: „Op provinciaal ambtelijk niveau is er overleg over het Wooldse Veen gericht op het formuleren van herstelmaatregelen. In ontwerp van geactualiseerd beheerplan is aangegeven dat er in de nieuwe beheerplanperiode gezamenlijk een integrale landschap-ecologische systeemanalyse (LESA) opgesteld gaat worden. Op basis van deze analyse wordt het overleg met de Duitse overheden over het herstel van o.a. de Duitse randzone van het veen voortgezet.”
Waarom krijgen habitattypen in Duitsland gemiddeld gezien een betere beoordeling dan in Nederland in deze gebieden?
Overijssel: „LNV heeft in 2019 voor het laatst aan Brussel (EC) gerapporteerd over de landelijke staat van instandhouding van habitattypen en soorten van de Habitatrichtlijn en aantallen en trends van vogels voor de Vogelrichtlijn. Verschillen in de beoordeling van de staat van instandhouding van habitattypen en soorten tussen lidstaten van de EU worden onder meer veroorzaakt doordat dit een algemeen en dus gemiddeld oordeel is voor een (veel) groter gebied. De staat van instandhouding wordt namelijk bepaald voor een hele lidstaat (bijv. voor Nederland dat in zijn geheel binnen de Atlantische klimaatregio valt) of voor een deel van een lidstaat wanneer er meerdere klimaatregio’s in een land voorkomen (zoals het geval is in Duitsland). Hierdoor kunnen verschillen in beoordeling op de grens van twee lidstaten optreden.
Het beeld dat wordt geschetst dat habitattypen in Duitsland gemiddeld gezien een betere beoordeling krijgen dan in Nederland herkennen we echter niet. Een vergelijking van de in totaal ca. 45 habitattypen die Nederland en Duitsland met elkaar gemeen hebben, levert het volgende beeld op: Duitsland scoort voor in totaal 8 habitattypen gunstiger dan Nederland, voor 7 slechter en voor 30 hetzelfde. Gemiddeld dus ongeveer gelijk. Bekend is dat er een markant verschil in beoordeling is ten aanzien van het habitattype droge heiden (H4030). Begin 2021 heeft het ministerie van LNV over dit geconstateerde verschil contact gehad met het Bundesamt für Naturschutz, die de score heeft gerapporteerd namens Duitsland. Daaruit is duidelijk geworden dat de score voor het habitattype Droge heiden (H4030) te gunstig is beoordeeld. De beoordeling bleek op een aantal punten af te wijken van hetgeen het zogeheten “EC-guidance document” voor het opstellen van de Europese Habitatrichtlijnrapportage voorschrijft, waardoor feitelijk ten onrechte een te gunstig oordeel over dit habitattype aan Brussel is gerapporteerd.”
Gelderland: „Nee, wij kennen de in Duitsland gehanteerde systematiek en overwegingen niet.”
Waarom ziet Nederland veel meer externe factoren van bedreiging dan Duitsland?
Overijssel: „We hebben zelf onvoldoende inzicht in de wijze waarop Duitsland omgaat met het invullen van de drukfactoren in de SDF’s. Maar ingeval Duitsland minder drukfactoren registreert dan Nederland, dan betekent dat nog niet dat andere drukfactoren daar geen rol zouden spelen. De lidstaten kunnen immers verschillend omgaan met de aanbeveling van de EC bij het invullen van de SDF’s “om de aandacht te concentreren op de factoren en activiteiten die voor het gebied het relevantst zijn.”
Gelderland: „Nee, wij kennen de in Duitsland gehanteerde systematiek en overwegingen niet.”
Hoe bepaald de provincie de staat van de natuur in Natura 2000-gebieden? Gaat dat per habitattype? Waar wordt dan mee vergeleken? En wanneer is de kwaliteit goed?
Overijssel: „Het streven voor de HR-soorten en -habitattypen is het op termijn realiseren van een zogeheten landelijke gunstige staat van instandhouding. Dat is ook voor Overijssel een belangrijke graadmeter, waar we bovendien juridisch aan gehouden zijn. Voor het overgrote deel van deze soorten en habitattypen is de staat van instandhouding matig of zeer ongunstig. Van de 52 gerapporteerde habitattypen verkeert meer dan de helft (54%) in een zeer ongunstige staat van instandhouding, en zijn er slechts zes als gunstig beoordeeld.”
Gelderland: „De beoordelingssystematiek die in de ontwerp beheerplannen Wooldse Veen is gehanteerd, is gebaseerd op het rapport van Tauw uit 2019. De verantwoording van de systematiek in relatie tot de habitatrichtlijn vindt u in hoofdstuk 5 van dit rapport. De beoordeling vindt per habitattype plaats en de beoordelingsschaal die gehanteerd is, is conform de methodiek uit het document.”